Het weven van een sjaal wordt gedaan met een eenvoudig heupweefgetouw, awana genaamd. Dit is een een eeuwenoude weeftechniek. 

Een heupweefgetouw bestaat uit twee parallelle stokken,waartussen de kettingdraad (schering) gespannen is. De ene stok wordt boven het zitniveau van de weefster met een touw aan een paal, boomstam, hekje of deurpost gebonden; de andere wordt met een ceintuur of band om de heupen van de weefster bevestigd. In de kettingdraden kunnen patronen opgezet en gecontroleerd worden door ophalerstokjes of hevelstokjes. Door de schacht (vakopening) die dan ontstaat, wordt de inslag gegooid en vervolgens aangeslagen met een scherp gekante lat, “het zwaard” . Het aantal ophalerstokjes varieert naargelang weefsel en patronen. Doordat de weefster een band om haar heup heeft kan zij door middel van voor- en achteruit te bewegen met haar bovenlijf de spanning van de kettingdraden regelen.

Op een heupweefgetouw kan men geen brede weefsels maken, het weefsel kan namelijk niet groter zijn dan iemands armwijdte. Het kost deze zeer ervaren weefsters twee maanden om zo’n prachtige sjaal te weven.

De patronen en motieven in deze shawls hebben allemaal een betekenis. Ze staan voor hun ecologische omgeving, hun cultuur, hun dagelijks leven en hun traditie. Maar ook de persoonlijke voorkeur van de weefster zelf speelt een rol bij de motieven.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Dit is een verplicht veld
Dit is een verplicht veld
Geef een geldig e-mailadres op.
Accepteer de voorwaarden om door te gaan